Adriana Zwaan – alias Puck Zwaan – neemt ons mee, terug in de tijd.
Ze woont zo’n 25 jaar in Amsterdam, waarvan zelfs een periode recht tegenover Koninklijk Theater Carré. Nu woont mevrouw al weer geruime tijd op haar geboortegrond Rijnsburg. Mevrouw Zwaan, onder familie en vrienden beter bekend als Puck, werd geboren in 1930 (!) in een gezin dat uiteindelijk veertien kinderen telt. ‘Er zaten er zes boven mij en zeven onder mij. Verdrietig genoeg zijn we nu nog maar met drie.’ De bijnaam Puck wordt haar gegeven door haar vader. ‘Omdat ik zo klein van stuk was.’ Legt ze uit. De naam past haar wel en is bij haar gaan horen.
Voor dit gesprek verhuizen mevrouw en ik van de luie stoel in de woonkamer, naar een tafeltje in het restaurant dat op dit uur van de dag nog ‘verlaten’ is. Haar nieuwe gehoorapparaatje is nog even wennen en zo praten we in alle rust. Geen straf ook, met uitzicht op het water en op – de overkant – ofwel Rijnsburg. Het dorp waar mevrouw, nu alweer 87 jaar geleden, geboren werd. ‘Maar Amsterdam was zeker ook een fijne tijd, met gezellige buren’, vertelt ze. Ik organiseerde daar met een aantal andere dames ook koffieochtenden voor ouderen. In de ‘witte winkel.’ We hadden er zelfs een liedje bij, herinnert mevrouw zich en begint te zingen. Het is even zoeken naar de woorden, maar dan komen ze, samen met de brede lach op haar gezicht.
“In de witte winkel, even op de hoek, kun je koffie drinken met een stukje koek.”
‘Ik heb veel meegemaakt in mijn leven,’ vervolgt mevrouw. ‘De oorlog bijvoorbeeld, en de hongerwinter. Op 1 mei 1940 begon de oorlog en op 10 mei werd mijn jongste zusje geboren. Mijn moeder moest letterlijk door het oorlogsgeweld vanuit het ziekenhuis naar huis zien te komen. Ik was tien jaar oud, maar weet het allemaal nog zó goed. Tijdens de hongerwinter aten we tulpenbollen en suikerbieten. We hebben zelfs een keer een kat gegeten.. Dat kan jij je natuurlijk nu niet meer voorstellen,’ beantwoordt ze mijn verbaasde blik. ‘We gingen zelfs langs de deuren om te bedelen. Of naar de gaarkeuken, maar de soep daar was vreselijk!’ De gaarkeuken was tegenover de Rijnsburgse toren. ‘Maar dat is daar nu allemaal zo veranderd. Soms bedelden we zelfs ook bij de Duitsers die zich destijds ophielden in de Wilhelminaschool.’ De bevrijding door de Canadezen staat haar nog helder voor ogen. ‘Dat was fantastisch natuurlijk. We kregen te eten! Witte brood en biscuitjes.
“Nooit de moed laten zakken, vechten!”
– Mevrouw Zwaan –
Na de lagere school (de Julianaschool) wordt ze te werk gesteld in de huishouding. ‘Zo ging dat vroeger.’ Totdat ze het zat is, ze wil verkoopster worden. En dat lukt. Eerst bij de V&D en later bij de Bijenkorf in Den Haag. Dat gaat overigens niet zomaar. Ze moet zich bewijzen, want een diploma of werkervaring heeft ze niet. ‘Gelukkig ben ik altijd rap van de tong geweest.’ Lacht ze me toe. Ze vragen haar het hemd van het lijf en informeren haar naar haar talenkennis. ‘Talen? Nee, maar ik weet wel veel van Bé-talen’, is haar gevatte antwoord. Ze wordt op proef aangenomen (we hebben het dan over de Bijenkorf) en op een dag moet ze naar ‘boven’ komen. ‘Je werkte destijds met een index waarop werd bijgehouden hoeveel je verkocht. Blijkbaar verkocht ik goed, want ik kreeg een vaste aanstelling.’ Mevrouw werkt in al die jaren op de huishoudafdeling. Zelfs koningin Juliana en prinses Beatrix bezoeken haar afdeling (Prinses Beatrix koopt er kop en schotels.) Ze werkt er zo’n 10 jaar, totdat haar eerste kind geboren wordt. ‘Ik heb het er heel erg naar mijn zin gehad.’ Mevrouw krijgt 3 kinderen. Twee dochters en een zoon. Tot haar grote verdriet overlijdt haar oudste dochter al jong. Vooral nu ze op leeftijd raakt, is dat iets waar ze het erg moeilijk mee heeft. Gelukkig ziet ze haar zoon en tweede dochter regelmatig. Net als haar twee kleinkinderen. Daar geniet ze van!
De Herberg. Twee dagen per week bezoekt ze de dagbesteding van de Herberg. ‘We denken erover om er een dagje bij te doen. Met de herfst op komst zou dat fijn zijn. Onder de mensen.’ Na een woelige periode, waarin ze onder andere een ruggenwervel breekt en haar intrek neemt in een ander huisje, begint ze haar draai op de Herberg wat te vinden. ‘Ik moet echt weer wat tot rust komen.’ Meestal is mevrouw te vinden in één van de relax-stoelen in de serre. Met een tijdschrift of een breiwerk. ‘Tekenen doe ik ook graag. Vroeger was ik altijd erg actief, het is wennen dat dit niet allemaal meer kan.’
Maar mevrouw is een doorzetter en best trots op zichzelf als ze terugkijkt op haar roerige leven. ‘Nooit de moed laten zakken, vechten! En,.. maak geen schulden.’ Is haar les voor ons. Natuurlijk, ook mevrouw heeft haar moeilijke momenten. ‘Gelukkig heb ik wel regelmatig aanloop. Vanavond bijvoorbeeld komt de vrouw van de dominee even langs. Zij is een goede vriendin geworden. En mijn zoon. Hij komt drie keer in de week bij me en dan kook ik voor hem.’
Nou, petje af!
En u mag met recht trots zijn op uzelf.